terug

 

Doodsoorzaken: De historie van de statistiek 

 

Voorgeschiedenis

 

In Nederland dateren de eerste registraties van het aantal overleden personen en van de doodsoorzaken uit de tweede helft van de 18de eeuw. In Den Haag bijvoorbeeld vanaf 1755, in andere steden iets later. De aangifte werd veelal gedaan door ‘aangevers’ of familie van de overledene die ook een verklaring van de doodsoorzaak invulden. Geleidelijk kwamen artsen en overheden tot het inzicht dat voor preventie en toezicht op (vaak besmettelijke) ziekten gedetailleerde en betrouwbare doodsoorzaakgegevens onmisbaar waren.

 

In 1865 kwamen twee belangrijke wetten tot stand (Wet regelend het Geneeskundig Staatstoezicht en Wet op de uitoefening der geneeskunst) die samen met de Begraafwet uit 1869 geleid hebben tot een nationale registratie van de doodsoorzaken en bewerking tot een statistiek van de doodsoorzaken. Sindsdien moest de behandelende arts voor iedere overledene een verklaring van overlijden en van de doodsoorzaak afgegeven. Bij afwezigheid van een behandelend arts moest een door de gemeente aangewezen lijkschouwer een overlijdensverklaring afgeven. De voornaamste reden hiervan was het voorkómen van het begraven van schijndoden. Ook bij een (vermoeden van een) gewelddadige dood moest een lijkschouwer een overlijdensverklaring tekenen. Deze verklaringen werden afgegeven bij de burgerlijke stand en zonder zo’n verklaring mocht niemand begraven worden. De gemeenten waren verplicht de gegevens over de doodsoorzaak, aangevuld met gegevens over geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en beroep, toe te zenden aan de Inspectie van het Geneeskundig Staatstoezicht. Zeven regionale inspecteurs verwerkten deze gegevens tot landelijke overzichten. In 1866 verscheen het eerste landelijk statistisch overzicht waarbij slechts zes doodsoorzaken onderscheiden werden: pokken, rode hond, mazelen, tyfus, difterie en cholera. Alle andere doodsoorzaken en de categorie ‘onbekend’ werden aanvankelijk tezamen genomen.

Eind 19de eeuw werd in ongeveer 95 procent van de gevallen het overlijden en de doodsoorzaak door artsen gerapporteerd. Het aantal gevallen met ‘doodsoorzaak onbekend’ en ‘overleden zonder medische behandeling’ was toen aanzienlijk gedaald.

 

 

Tegenwoordig

 

In Nederland wordt iemand pas dood verklaard nadat hij of zij geschouwd is door een arts, die een overlijdensverklaring en een doodsoorzaakverklaring invult. Een schouwarts kan een gewone arts of een patholoog-anatoom zijn. In de overlijdensverklaring wordt vermeld of de dood op natuurlijke of niet-natuurlijke wijze is opgetreden. Niet-natuurlijke doodsoorzaken zijn direct of indirect overlijden ten gevolge van een ongeval, moord of suïcide. In geval van een niet-natuurlijke dood moet officieel de gemeentelijk lijkschouwer ingeschakeld worden, die eventueel politie en justitie op de hoogte zal stellen. Ook als de dag van overlijden niet met zekerheid kan worden vastgesteld, of als de identiteit van de overledene onzeker is moet de gemeentelijke lijkschouwer worden ingeschakeld.

Methode van gegevens verzamelen

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (zoeken op doodsoorzaken) verkrijgt de gegevens via het wettelijk verplichte meldingssysteem. Daarbij geeft de behandelend of lijkschouwend geneeskundige de doodsoorzaakverklaring (het B-formulier) tezamen met de overlijdensverklaring (de A-verklaring) aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente waar de persoon is overleden. Deze doodsoorzaakverklaring, die de arts uitsluitend voor de statistiek opstelt, wordt vervolgens naar het Centraal Bureau voor de Statistiek gezonden.

Deze doodsoorzaakverklaring is anoniem: de naam van de overledene komt er niet op voor. In de gevallen waarin formeel de gemeentelijke lijkschouwer zou moeten worden geraadpleegd gebeurt dit echter niet altijd: als iemand bijvoorbeeld om 1 uur 's nachts overleden wordt gevonden en het overlijden komt niet onverwacht maar het is niet duidelijk of het voor of na middernacht plaatsvond zullen veel schouwende artsen hiervoor niet de gemeentelijke lijkschouwer bellen.

 

 

Wat is dood?

 

  • Klinisch dood is men wanneer zowel de spontane bloedsomloop, de ademhaling als het bewustzijn ontbreken. Door reanimatietechnieken is het soms mogelijk iemand weer uit deze klinische dood 'terug te halen'. Als echter niet wordt ingegrepen, volgt na korte tijd onherroepelijk de biologische dood.
  • Biologisch dood of hersendood is men als de functies van de hersenen, hersenstam en het verlengde merg volledig, definitief en onomkeerbaar verloren zijn gegaan. Het is volgens deze definitie dus mogelijk om met een kloppend hart toch dood te zijn. Het hart klopt namelijk vanzelf, zonder dat daar functionerende hersenen voor nodig zijn. Iemand kan zonder werkende hersenen echter niet ademhalen: het zuurstofgehalte in het bloed zal snel dalen en het hart stopt door uitputting met kloppen. Iemand die zonder beademing zelf ademhaalt, kan niet hersendood worden genoemd.
  • Juridisch of hersendood: Als de vitale functies met hart-longmachines nog in stand kunnen worden gehouden, is het wettelijk toegestaan om organen te verwijderen voor transplantatie. Dit betekent dat de lijn die de elektrische activiteiten van de hersenen weergeeft bij registratie door middel van een EEG vlak is.

 

Woordenlijst

 

Schouwarts:                    Dit  is een arts of een patholoog-anatoom welke vaststelt (schouwen) of iemand overleden is.

Patholoog-anatoom:      Dit is een arts of chirurg die zich gespecialiseerd heeft op het achterhalen van de doodsoorzaak en dus analyse van afwijkingen

                                       (zoals ziektes) van het menselijk lichaam.

Suïcide:                          Zelfmoord

EEG:                              Elektro-encefalografie: onderzoek dmv elektroden op de schedel, waarbij gekeken wordt of er nog activiteit in de hersenen is.

                                       Is dit er niet dan is de persoon hersendood.